Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AK4046

Datum uitspraak2003-09-17
Datum gepubliceerd2003-09-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200300897/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 23 mei 2002 heeft de gemeenteraad van Doetinchem, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 mei 2002, het bestemmingsplan “Bedrijvenweg-tracé 2000” vastgesteld.


Uitspraak

200300897/1. Datum uitspraak: 17 september 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [plaats], en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 23 mei 2002 heeft de gemeenteraad van Doetinchem, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 mei 2002, het bestemmingsplan “Bedrijvenweg-tracé 2000” vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 10 december 2002, nr. RE2002.53171, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellante bij faxbericht van 11 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Bij brief van 22 april 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.H. Hermsen, advocaat te Apeldoorn, bijgestaan door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door J. Zegveld, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad van Doetinchem, vertegenwoordigd door W. Regenspurg en E.H.J. Ketels, beiden ambtenaar van de gemeente. 2. Overwegingen 2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.2. Het plan voorziet in de aanleg van het oostelijke deel van het Bedrijvenweg-tracé (voorheen Vlijtstraat-tracé) aan de zuid-westzijde van Doetinchem. Het gehele Bedrijvenweg-tracé vormt een verbinding tussen de Terborgseweg en de Europaweg. 2.3. Appellante, die in het plangebied haar bedrijf uitoefent, heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte het plan heeft goedgekeurd. Appellante is van mening dat het plan geen oplossing biedt ter realisering van de drie doeleinden die zijn genoemd in de plantoelichting. Voorts is appellante van mening dat er een beter tracé voor handen is, te weten het Havenstraat-tracé. Hiertoe heeft appellante gewezen op de door haar overgelegde rapporten van 17 mei 2002 en 8 november 2002 van het Bureau voor Verkeerskundige Advisering (hierna: BVA). 2.4. De gemeenteraad heeft gesteld dat aan de tracékeuze voor de Bedrijvenweg een grondige studie door DHV Milieu en Infrastructuur (hierna genoemd: “DHV”) vooraf is gegaan. Uit deze studie volgt dat het Bedrijvenweg-tracé meer verkeersdruk wegneemt van het centrum dan het Havenstraat-tracé, aldus de gemeenteraad. 2.5. Verweerder heeft geen reden gezien het bestemmingsplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan goedgekeurd. 2.6. Voorzover appellante, mede aan de hand van de rapporten van BVA, heeft betoogd dat verweerder onvoldoende heeft beoordeeld of het bestemmingsplan het juiste ruimtelijke middel is ter realisering van de drie in de plantoelichting genoemde doeleinden, is de Afdeling van oordeel dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat het plan geen passende oplossing biedt ter ontlasting van het verkeer in de binnenstad van Doetinchem, ter realisering van een verbinding tussen de Terborgseweg en de Europaweg en ter afwikkeling van het verkeer van en naar de wijken ten zuiden van het centrum. Voorzover appellante heeft aangevoerd dat de telcijfers die gebruikt zijn in het rapport van DHV verouderd en onjuist zijn, overweegt de Afdeling als volgt. In het rapport van DHV is met betrekking tot de verkeersintensiteit een prognose opgesteld voor het jaar 2010. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat bij deze prognose, anders dan appellante heeft betoogd, rekening is gehouden met belangrijke verkeerskundige ontwikkelingen, zoals de invoering van de stadsdienst en de aanleg van de Energieweg. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de cijfers of aannames in het rapport van DHV zodanig gedateerd of onjuist zijn dat verweerder zich daarop bij het nemen van het bestreden besluit niet mocht baseren. Voorzover appellante heeft aangevoerd dat er een beter tracé is, overweegt de Afdeling dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen, indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. De Afdeling is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet. 2.7. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. A. Kosto en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat. w.g. Hoekstra w.g. Broekman Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2003 12-449.